Researcher: Jan-Willem Bakker
Project Duration: September 2012 – August 2013
Project Partner: Nebest
Project Description:
De voegovergang vormt de overgangsconstructie tussen rijbaan en kunstwerk en heeft voornamelijk de functie om de uitzetting en inkrimping van het kunstwerk bij temperatuurwisselingen te realiseren. Echter is de voegovergang kwetsbaar, vergt frequent onderhoud en faalt regelmatig eerder dan verwacht, waardoor een verschil ontstaat tussen de werkelijke (levensduur op moment van falen) en de theoretische levensduur (levensduur die door de fabrikant is vastgesteld).
Dit onderzoek heeft zich voornamelijk gericht op het proces omtrent de voegovergang waarin factoren die in dit proces invloed op de levensduur van de voegovergang uitoefenen zijn geanalyseerd. Vanuit data analyse en afgenomen interviews is tijdens dit onderzoek gebleken dat de procesonderdelen: 1: het contract, 2: het ontwerp (keuze van de voegovergang), 3 :de uitvoering en 4: beheer & onderhoud door factoren die in deze onderdelen aanwezig zijn, de meeste invloed op de levensduur van de voegovergang uitoefenen. Zo is tevens gebleken dat het ontwerp, de uitvoering en het beheer & onderhoud een directe invloed en het contract door middel van deze onderdelen een indirecte invloed op de levensduur realiseren. Ook is uit het onderzoek gebleken dat de factoren kennis over de voegovergang, focus op de voegovergang en “markt tenzij beleid” deze procesonderdelen sterk beïnvloeden. Deze procesonderdelen en factoren zijn in onderstaand processchema weergegeven, waarin de pijlen de directe invloeden tussen de factoren/procesonderdelen weergeven.
Door middel van dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat Rijkswaterstaat op korte termijn actie dient te ondernemen, om zo de extra kosten die benodigd zijn om de voegovergangen te laten functioneren te reduceren. In dit onderzoek is namelijk (van de procesonderdelen die een directe invloed op de levensduur van de voegovergang hebben) de mate van invloed ingeschat en omgezet in kosten. Hieruit is gebleken dat indien Rijkswaterstaat de negatieve invloeden van de factoren in de procesonderdelen niet reduceert, Rijkswaterstaat in de komende 10 jaar 64 miljoen euro extra dient uit te geven om 69% van de enkelvoudige voegovergangen functionerend te houden. In deze berekening vormt de bitumineuze voegovergang de grootste kostenpost, waardoor in dit onderzoek Rijkswaterstaat wordt aanbevolen kritischer naar het toepassen van deze soort voegovergangen te kijken. Naast deze aanbeveling zijn in dit verslag 16 aanbevelingen opgesteld, waarvan de meest belangrijke voor het optimaliseren van het proces hieronder zijn weergegeven.
- Rijkswaterstaat dient een balans te vinden tussen de te nemen verantwoordelijkheid en de verantwoordelijkheid die naar de markt ‘’geschoven’’ wordt.
- Rijkswaterstaat/PVO wordt aanbevolen om bij de regionale diensten workshops en presentaties te geven, om degenen die bij het aanbrengen en onderhouden van de voegovergang betrokken zijn te informeren en te adviseren.
- In het ontwerpproces dient de constructeur de verantwoording te krijgen om in een vroeg stadium van het ontwerp de keuze van het soort voegovergang te bepalen.
- Er wordt aanbevolen om een Past Performance systeem in te voeren, waarbij de in het verleden geleverde prestaties worden bijgehouden.
- Aannemers die de voegovergang produceren/aanbrengen dienen te voldoen aan een nieuw op te zetten KOMO-Beoordelingsrichtlijn om zo het opleidingsniveau van de in te zetten werknemers, op gebied van voegovergangen, te verhogen.
- Het PVO dient zorg te dragen voor het opzetten van cursussen, waardoor zowel de uitvoerende partijen als toetsende partijen met betrekking tot de voegovergang worden opgeleid.
Indien onder andere de bovenstaande aanbevelingen worden uitgevoerd, wordt verwacht dat dit een positieve bijdrage betreffende het proces omtrent de voegovergang zal realiseren. Door deze positieve bijdrage zullen de factoren die gedurende het huidige proces een negatieve invloed op de levensduur hebben worden gereduceerd. Hierdoor zal het verschil tussen de werkelijke levensduur en de theoretische levensduur worden verkleind, waardoor Rijkswaterstaat te maken zal krijgen met minder hinder voor de weggebruiker en een besparing in extra kosten kan realiseren.