Ureum is een belangrijk afbraakproduct van de eiwitstofwisseling. Elk eiwitmolecuul bevat stikstofatomen. Als je lichaam eiwit verteert, zet het de overmaat stikstof om in ureum. De stikstof wordt via de nieren in de urine uitgescheiden. Bij nierziekten gebeurt dit niet of onvoldoende, waardoor ureum het lichaam niet verlaat en er vergiftigheidsverschijnselen optreden.
Opdracht (MS1) werkblad
Wat wordt hier bedoeld met 'stikstof': de stof stikstof zoals die in de lucht voorkomt of verbindingen waarin stikstof voorkomt? Verklaar.
De molecuulformule van ureum is CH4N2O.
De structuurformule is:
Opdracht (MS2) werkblad
Wat is het verschil tussen een molecuul- en een structuurformule?
Opdracht (MS3) werkblad
Wat is de belangrijkste reden dat ureum goed in water oplost?
Een foto van ureumkristallen staat hieronder. De kleuren komen door het gebruikte filter van de miscroscoop die gebruikt is om de kristallen te vergroten.
© foto: Loes Modderman
Kristallen ontstaan doordat de deeltjes (moleculen, atomen of ionen) zich regelmatig rangschikken. Als de deeltjes ionen zijn, heeft het kristal een ionrooster. Als de deeltjes moleculen zijn, heeft het kristal een molecuulrooster.
Kenmerkend voor een molecuulrooster is de vanderwaalsbinding of vanderwaalskracht die tussen de moleculen optreedt. De vanderwaalsbinding is een intermoleculaire kracht, een kracht tussen moleculen. Er zijn drie typen vanderwaalsbinding: de londonkracht, de dipool-dipoolbinding en de waterstofbrug.
Opdracht (MS4) werkblad
Zoek eens in de kast met chemicaliën, of vraag aan de TOA, hoe de stof ureum er uitziet.
Schrijf op hoe je je ureum voorstelt op macroscopisch, nanoscopisch en symbolisch niveau.
Werkblad en discussie
Is een structuurformule een model op nanoscopisch of op symbolisch niveau? Bediscusieer je mening met klasgenoten.
Opdracht (MS5) werkblad
Maak een tabel waaruit de overeenkomsten en verschillen tussen het molecuulrooster en het ionrooster duidelijk worden. Verwerk in de tabel:
- het soort deeltjes waaruit het rooster is opgebouwd;
- de binding tussen de deeltjes en de eventuele binding in de deeltjes;
- de sterkte van de bindingen (relatief hoog of relatief laag);
- de hoogte van het smeltpunt (relatief hoog of relatief laag).