Je volgde na je opleiding twee jaar een klinisch fellowship. Hoe kreeg je dat voor elkaar?
‘Tijdens mijn afstudeerstage op het Radboudumc kon ik een jaar langer blijven om verder te gaan met mijn afstudeeronderzoek, waarbij ik nauw patiëntencontact had. De combinatie tussen dat contact en onderzoek beviel me goed en de afdeling was al bekend met technische geneeskunde: dat was voor mij prettig. Ik was een van de eerste TG’ers die toen een fellowship mocht volgen. Dat hield in dat ik zelf enigszins moest uitzoeken hoe ik invulling aan die periode wilde geven. Het was voor iedereen een beetje zoeken, maar wel op een goede manier. Ik kon mezelf verdiepen in respiratoire monitoring en de beademing van IC-patiënten.’
Hoe ziet je huidige baan eruit?
‘Het werk is heel gevarieerd, een combinatie van patiëntenzorg, onderzoek en onderwijs. Wat patiëntenzorg betreft loop ik af en toe mee met de artsenvisite en ik ben soms aanwezig bij een multidisciplinair overleg. Ook word ik gevraagd door artsen of intensivisten om mee te denken of te meten bij patiënten met acuut respiratoir falen met hoge beademingsvoorwaarden of bij patiënten die een slechte gaswisseling hebben en bij wie je eigenlijk nog hogere beademingsvoorwaarden zou willen toepassen, maar het de vraag is of dit veilig is voor de longen.
Het kan ook zijn dat een patiënt geassisteerd beademd wordt en het lijkt alsof hij hard aan het werk is, waarbij het weer de vraag is of dit veilig is voor de longen en de ademspieren. Ik kan dan specifieke metingen uitvoeren om te bepalen of dit zo is. Daarnaast ben ik betrokken bij de moeilijk te ontwennen patiënten. Bij deze groep voer ik ook specifieke metingen uit om te bepalen of slechtere ademmechanica of ademspierfunctie een rol spelen bij moeilijke ontwenning. Toen ik net begon met werken deed ik meer onderzoek, met name voor mijn promotietraject. Na de afronding is dat even wat minder geweest, maar nu – met een nieuw afdelingshoofd – gaan we weer meer beademingsgerelateerd onderzoek opzetten. Verder geef ik onderwijs aan IC verpleegkundigen, artsen en fellows in opleiding tot intensivist.’
Hoeveel sta je in contact met patiënten?
‘Dat is erg wisselend, eigenlijk zoals de IC is: rennen en stilstaan, het kan de ene keer een gekkenhuis zijn en het andere moment weer heel rustig. De afwisseling vind ik wel het leukst: als ik alleen met patiënten bezig ben dan snak ik naar een moment achter mijn computer voor onderzoek; als ik alleen maar bezig ben met onderzoek of onderwijs dan verlang ik naar patiëntencontact. Dit was al zo tijdens mijn stages, fellowship, promotieonderzoek en nu dus nog steeds. Het hoort denk ik bij een typische TG’er.’
Hoe kijk je terug op je studie?
‘De opleiding beviel mij heel goed. Ik was toen al een typische TG’er: niet heel technisch en ook niet heel medisch. De studie voelde voor mij als een soort trein die door bleef denderen. Het was toen allemaal nog iets onbekender waar je als TG’er terecht kon komen na je studie, maar de opleiding schetste wel een mooi plaatje. Voor mij bleek dat terecht, maar dat was niet voor iedereen zo. Ik vind dat ik veel geluk heb gehad, al dwing je dat deels ook af natuurlijk. Als TG’er valt of staat het met mensen die om je heen werken. Ik krijg gelukkig veel steun en merk dat ik op waarde wordt geschat, maar dat is niet altijd zo.’
Tips voor huidige TG’ers?
‘Probeer zoveel mogelijk uit je stages te halen, dan kom je er namelijk achter wat je leuk vindt en wat bij je past, zowel qua onderwerp als qua afdeling. Ik vond het op de intensive care direct al heel leuk, door de combinatie van veel patiëntencontact en interessant onderzoek. En schroom niet om contact op te nemen met andere TG-studenten of al werkende TG’ers om erachter te komen wat bij je past of om ervaringen uit te wisselen.’
Stan Waning, mei 2024